De volledige titel is: “De Oude Kerk te Assen, eene voormalige kloosterkerk, beschouwd in betrekking tot de plaatselijke gemeente en de hervorming in Drenthe, eene gedachtenis-rede, met aanteekeningen”.
De aanleiding tot dit werk gaf hem de taak, hem opgedragen, om de voorganger te zijn, toen er voor de laatste maal in de oude kerk te Assen, de voormalige kloosterkerk, dienst zou worden gedaan. Hij sprak die gedachtenis-rede uit en werd verzocht ze in ’t licht te geven, doch voegde er toen een reeks van 17 Aantekeningen en 8 Nalezingen bij, die voor de oudheidkennis van Drenthe in ’t bijzonder hoogst belangrijk zijn.
Hij had er tevoren en daarna veel moeite en zorg aan besteed, vooral door het opsporen en bewerken van klassikale en synodale akten, zowel als de landsdagsprotocollen. Hij leerde alzo het oude kerkgebouw kennen als een oorspronkelijke kloosterkerk, daar heel Assen oorspronkelijk niets meer geweest was dan het klooster, waartoe die kerk behoorde.
Hij zelf schrijft in zijn Voorrede:
‘Bij de navorsingen en de bewerking van dit geschrift voor onze gemeente heb ik meer dan ooit leren voelen en beseffen, dat de onderscheidene gemeenten niets meer zijn dan verschillende delen van het éne lichaam des Heeren. Zodat wat belangrijk en leerzaam is in- en voor één onderdeel, dit tevens van eenparig belang blijft en van gemeenschappelijke lering. Daarom meende ik, dat thans vooral het nog te weinig in ’t licht gestelde en veel minder nog gekende of gewaardeerde Drenthse aan ene meer algemeene bekendmaking niet mocht onthouden worden.
Mijn doel was geenszins uitsluitend bij mijne gemeente alleen bepaald, maar ik beoogde tevens onze gehele, de ons dierbare en heilige Vaderlandse Kerk. In dezen tijd kon ik mij, met dat doel voor ogen, te minder weerhouden, om mijn gedachten over velerlei onderwerpen open en rond uit te spreken, omdat ik mij met velen in dezen veel bewogen tijd levendig gedrongen gevoel, om, waar het beginselen en inrichtingen van ons Kerkgenootschap geldt, niet te verhelen, hoe ik belangrijke zaken inzie.’
Hij heeft dit gedaan met eerlijkheid en gematigdheid, en het verkeerde zowel als ’t goede, dat hij opspoorde, aangewezen in zijne oorzaken met in aanmerking te nemen de geheel bijzondere toestand van Drenthe. Hij wees aan, hoe die aloude kloosterstichting in het schier onbewoonde Drenthe de grondslag legde voor de ontginning en bevolking van ’t gewest en een zegen voor die tijden te noemen is. Hoe de Drentenaars steeds een afkeer hadden van priesterheerschappij en naar onafhankelijkheid streefden, maar wegens de zwakheid hunner krachten menigmaal niet zeer eerlijke middelen bezigden, in omstandigheden die den Drent wantrouwend, sluw en wraakzuchtig maakten, waarvan hij zelfs in vele Drentse spreekwoorden en oude rijmen proeven levert.
Hij schetst met levendige kleuren al de jammeren, waaraan dit gewest in de eerste jaren van den opstand tegen Spanje bloot stond, en hoe het daarna tegenover Groningen en zijn Stadhouder zijn zelfstandigheid handhaafde, net zoals het voorheen tegenover Utrechts Bisschop en Gelre’s Hertog gedaan had. Tevens aanwijzend, hoe hier ten allen tijde ook bij tijdelijke tegenstand en stilstand door onenigheden, een geest van vooruitgang was, die eindelijk triomfeerde.
En wil men uit deze Voorrede een proeve van zijn bescheidenheid en nederigheid, van welke ik reeds gewaagde, zo leze men, wat hij dáár – en ’t was een oprecht getuigenis – van zich zelf en zijn werk schrijft: ‘Niet, dat het in mij opkwam, als enige voor anderen beslissende uitspraak te doen gelden; ik weet, dat anderen met de hun verleende veel rijkere talenten tot aanmerkelijk grootere winst voor onze kerk vermogen en behoren te spreken en te ijveren; maar dit toch ook geloofde ik, dat de Heer van geen van Zijn dienaren wil, dat hij één enkel, ook niet een gering talent ongebruikt laat liggen, waar en voor zover hij daarvan enig gebruik meent te kunnen maken. En wat ook te vrezen van een rondborstig uitkomen van gevoelens over de heilige belangen der Gemeente onzes Heeren, wanneer het ons te doen is om de waarheid, die uit Hem is, en wanneer lezer en schrijver zich vasthouden aan den Apostolische regel om alles te onderzoeken met den oprechte toeleg om het goede te behouden!’
Zulke uitspraken schetsen den man meer en beter, dan onze karakterisering het kan doen, maar staven ze evenwel
Bron: noot bij Levensbericht door EB Swalue (BDNL). Licht geredigeerd APD 2017