Kostschool
In 1753 werd het huis verkocht aan Govert van Hoorn, die in het pand een kostschool begon. Hij liet daarvoor een nieuw achterhuis bouwen. Zelf woonde hij met zijn familie in het voorste gedeelte van het huis. Het plafond in de voorkamer liet hij in 1759 voorzien van prachtig stucwerk door de bekende Italiaanse stucwerkkunstenaar Antoni Soldati die in meer huizen in Delft werk heeft achtergelaten. Govert trouwde drie maal, de laatste keer in 1775 met Judith Hageman.
In 1802 deed Van Hoorn zijn kostschool over aan Simon Moock. Hij bedong echter in het koopcontract dat hij met zijn vrouw mocht blijven wonen in het voorhuis. Toen Van Hoorn twee jaar later overleed, verkocht zijn vrouw echter het totale pand aan Moock.
Na het overlijden van Govert van Hoorn werd een uitvoerige boedelbeschrijving opgemaakt van zijn bezittingen en de inrichting van het pand. Er blijkt dan een ‘zuikerkamer’ in het huis te zijn en een zoutkamer, beddekamer, vleeskamer, kleerzolder en mangelzolder.
Afrikaanse prinsen
Het leven in de kostschool wordt uitvoerig beschreven in ‘de Zwarte met het witte hart’, de roman van Arthur Japin over de Afrikaanse prinsen Kwasi en Kwame. Zij werden in het begin van de negentiende eeuw door de Nederlandse overheid uit de Goudkust naar Nederland gehaald als onderpand voor de illegale slavenhandel met dat land.
Het tweetal kreeg op kosten van de Nederlandse Staat een nette opvoeding in dit instituut. In het internaat woonden 18 jongens in leeftijd variërend van 9 tot 16 jaar. Voor de opvoeding van de Afrikaanse prinsjes rekende Moock duizend gulden per jaar. Een aanzienlijk bedrag in die tijd. Het was dan ook niet zo maar een kostschool, maar een deftig instituut van naam. In 1849 werd de school overgenomen door Hubertus van Nerum. In 1866 werd Johannes Schouten er ‘instituteur’.